24-02-2014

inleiding

'De klassieke oudheid' is een benaming voor de Griekse én de Romeinse beschaving.
De westerse beschaving heeft veel te danken aan de klassieke oudheid: tot op de dag van vandaag gebruiken we Griekse en Romeinse kunst als voorbeeld. De Romeinse beschaving loopt voor een deel parallel aan de Griekse en overvleugelt deze vanaf de eerste eeuw voor Christus. Onder Trajanus (keizer van 98 tot 117), besloeg het gebied waar de Romeinen de macht hadden grote delen van Europa en de Noordkust van Afrika.

alle wegen leiden naar Rome

Door heel Europa werden door de Romeinen wegen aangelegd: duizenden kilometers naar alle delen van het Romeinse Rijk met verdedigingsmuren, bruggen en tunnels. Langs de grenzen kwamen legerplaatsen en nederzettingen. Het wegennet verbond Brittannië met Perzië en Germanië met Afrika. Door de aanleg van wegen werd het mogelijk om dit enorme rijk te besturen: koeriers van de keizer brachten bestuurlijke decreten vanuit Rome tot in alle uithoeken van het rijk. Legers konden snel ter plaatse zijn als ergens opstand uitbrak. Ook de handelaars en andere reizigers maakten dankbaar gebruik van het wegennet. Mijlpalen gaven de afstand aan tot de dichtstbijzijnde stad, tot Rome of tot de volgende mijlpaal, inscripties eerden de regerende keizer of herinnerden aan een bijzondere gebeurtenis.

De Romeinen waren ingenieurs en wereldveroveraars. Praktische levenslessen en oorlogsstrategieën zijn Romeinse bijdragen aan de Westerse beschaving, ook is bijvoorbeeld ons juridische stelsel gebaseerd op het Romeins recht. Aan de Romeinse uitvinders hebben we het maken van overspanningen door middel van bogen en het gebruik van cement te danken. De Romeinen bouwden zowel technisch als praktisch voort op de erfenis van de Griekse, maar ook van de  Etruskische kunst. De Etrusken lieten hen kennismaken met tempels op een verhoogd podium en het tongewelf. Daaruit ontwikkelden de Romeinen het kruisgewelf en het koepelgewelf. De Romeinen lieten West-Europa ook kennismaken met de Griekse cultuur door de uitbreidingen van het Romeinse Rijk.

pracht en praal

Bijna alle Romeinse kunst was praktisch: zij had een duidelijk doel. Veel was vooral bedoeld als uiterlijk vertoon, pracht en praal. Kunst en politiek waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Men wilde imponeren, laten zien hoe machtig het Romeinse rijk wel niet was. De stijl van de Grieken kwam daarbij goed van pas. Van de Grieken namen ze ook de Goden over, zij het met andere namen. De heersers van Rome hadden veel invloed op de kunst, onder andere door patronage: zij “adopteerden” kunstenaars, die voor hun patroon (de heerser) kunst maakten naar zijn smaak. De naam van de opdrachtgever werd meestal op het kunstwerk of gebouw gezet, zodat iedereen kon zien wie de gulle gever was. Deze vorm van propaganda werd ook op kleinere schaal doorgevoerd, namelijk op munten. Door het portret en de naam van de keizer op munten af te beelden, vaak met religieuze symbolen als toevoeging, kwam men in het gehele rijk in contact met de machthebber.
Romeinse kunst is dus vooral verbonden met het staatkundig streven naar wereldheerschappij en het tonen van macht.

van polytheïsme naar monotheisme

Aanvankelijk was het christendom slechts één van de religies die een alternatief boden voor de verering van de oude, Grieks-Romeinse godheden. Maar in de ontwikkeling naar monotheïsme bleken Osiris uit Egypte, Mithras uit Perzië en de Anatolische Cybele-cultus toch minder aantrekkelijk dan Jezus van Nazareth. Het christendom bood een open leer, zonder geheimzinnige inwijdingen. Het richtte zich tot iedereen, zonder aanzien van ras of stand, en bood het vooruitzicht op een leven na de dood, dat vooral aantrekkelijk was voor mensen uit de lagere rangen van de samenleving wiens leven op aarde weinig uitzicht op verbetering kende. Het christendom stelde verlossing en vergeving in het vooruitzicht.
Al in de eerste eeuw begon het christendom zich af te keren van het jodendom. Een van de verschillen was dat christenen anderen tot hun geloof wilden bekeren, het jodendom deed dat niet. In de tweede eeuw nam het aantal christenen onder de Romeinse soldaten toe, toen werd de christelijke kerk ook beter georganiseerd. Aan het hoofd van een gemeente kwam een bisschop te staan, geholpen door een groeiend aantal priesters. In de derde eeuw was er al sprake van een geloofsgemeenschap. Doordat ook mensen uit de hogere lagen van de bevolking zich bij de christenen aansloten, kreeg men meer financiële armslag.

Nadat er in 64 na Chr. in Rome een grote brand uitbrak, gaf keizer Nero gaf de schuld aan de christenen en begon een felle christenvervolging. Er zouden er nog meer volgen in die eerste eeuw, tot een bevel van keizer Trajanus (98-117) stelde dat christenen niet meer actief mochten worden opgespoord. Toch werd vanaf de derde eeuw het christendom weer gezien als een bedreiging van de samenleving. Vooral het feit dat christenen en joden weigerden te bidden voor de Romeinse staatsgoden en voor de keizer werd niet geaccepteerd. De verslechtering van de economische situatie werd geweten aan de verwaarlozing van de traditionele goden, maar de vervolgingen hebben de groei van het christendom niet kunnen stoppen. Door de eenheid van het imperium kon het geloof snel worden verspreid. Bovendien sprak men inmiddels één taal in het hele Romeinse rijk.

In het jaar 313 erkende Keizer Constantijn de Grote het christendom. In 390 werd het de staatsgodsdienst onder het gezag van Theodosius, waarna het christendom geleidelijk in heel Europa staatsgodsdienst zou worden. Andere godsdiensten bleven nog vele eeuwen naast het christendom bestaan, heidense gebruiken werden ook in het christendom ingepast.

crisis van de 3de eeuw 

Dit bronzen beeld was verguld.
Onder het opgeheven been van zijn paard 

lag oorspronkelijk een overwonnen vijand.
Het verval van het Romeinse rijk kondigde zich al aan tijdens het bewind van Marcus Aurelius (keizer van 161 to 180) die al in de 2de eeuw te maken kreeg met aanvallen van de Barbaren, Germanen en opstandige Grieken. Hij was de laatste 'goede keizer', en werd geëerd met vier meter hoog ruiterstandbeeld. De keizer is afgebeeld met een uitgestoken rechterarm terwijl hij het volk toespreekt.
Na zijn dood kreeg het bestuur van Rome kenmerken van een militaire dictatuur met bijbehorende corruptie, en belaagden meer opstandige barbaren de grenzen van het rijk, dat in de 3de eeuw afgleed naar een interne anarchie. Provinciale legers, vervuld van onvrede over het centrale gezag, schoven hun eigen bevelhebbers naar voren als kandidaat-keizer. Het Romeinse rijk kende in deze periode maar liefst vijfentwintig keizers in zevenentwintig jaar tijd. De hieruit voortkomende burgeroorlogen onttrokken troepen aan de grensverdediging, daardoor waren de invasies van Germanen niet langer tegen te houden. Het groeiende ambtenarenapparaat en het leger kostte inmiddels geld in plaats van dat het oorlogsbuit binnenbracht, wat de belastingdruk deed toenemen. Dit leidde tot inflatie, waarmee ook de handel in gevaar kwam. Daarbovenop kwamen nog pestepidemieën die bijdroegen aan een bevolkingsdaling in de derde eeuw. Dit alles ging gepaard met toenemende criminaliteit.

Oost en West

In 395 werd Rome opgesplitst in een West- en Oost Romeins Rijk om het beter te kunnen besturen.
Maar West-Rome ging snel ten onder, in 476 nC werd de laatste West Romeinse keizer afgezet. In de 5e eeuw werd het grootste deel van het Romeinse rijk onder de voet gelopen door verschillende volkeren. Tijdens deze volksverhuizingen vestigden verschillende Germaanse stammen als de Franken, de Gothen en de Longobarden zich in Frankrijk, Spanje en Italië. De samenhang van het rijk verdween en maakte plaats voor kleine zelfstandige rijken, die regelmatig met elkaar in strijd waren.

Byzantium

Het Oost-Romeinse rijk raakte niet versnipperd, daar ontwikkelde zich de christelijke, Byzantijnse kunst. Keizer Constantijn koos Byzantium (Istanbul) tot nieuwe hoofdstad van het Romeinse Rijk. Later werd deze stad naar hem vernoemd: Constantinopel. In dit Oost-Romeinse keizerrijk ontwikkelde zich een andere vorm van christendom: de orthodoxe kerk (orthodox = behoudend, 'streng in de leer'). Op den duur zouden het Byzantijns christendom en Rooms-katholiek christendom ernstig met elkaar overhoop komen te liggen, beide godsdiensten gingen tenslotte gescheiden wegen. Het Oost-Romeinse Rijk bleef echter nog lang voortbestaan: pas in 1453 namen de Turken de hoofdstad Constantinopel in.

Hoewel de Romeinen verdwenen, bleef het christendom bestaan in een groot deel het voormalige Romeinse rijk. Christelijke missionarissen hadden al veel mensen op Germaans grondgebied bekeerd, geleidelijk waren daardoor de verschillende Germaanse religies verdwenen. De Saksen en de Friezen bleven hun geloof nog lang trouw, tot de Friezen verslagen werden en ook de Saksen tussen 772 en 804 met geweld tot het christendom bekeerd werden door Karel de Grote. Het was daarom alleen nog de katholieke kerk, geleid vanuit Rome, die nog een bindende factor vormde in Europa.